In vertrouwen: ‘Door pesten op het werk zat ik drie jaar thuis’

"Ik was niet goed genoeg, niet leuk genoeg en niet aardig genoeg. Er was niets meer van mijn zelfvertrouwen over."

Daniëlle (37): “Het duurde best lang voor ik me realiseerde dat mijn burn-out was ontstaan door pesten op het werk. Dat het continue geroddel en gekleineer me in een ziek vogeltje hadden veranderd, depressief en zonder zelfvertrouwen, terwijl dat juist totaal niet past bij wie ik ben. En het begon allemaal zo goed. Acht jaar vóór mijn burn-out kwam ik op de bonnefooi via de achterdeur binnen bij een middelgroot bedrijf. Ik had gehoord dat er een functie vrij was op de marketingafdeling en ik kon praktisch meteen beginnen. Over de cultuur op de werkvloer had ik via via al wat gehoord. Niet lullen maar poetsen, dat beviel me wel. Er werd ook geroddeld. Maar hoe erg kon dat nou zijn? Ik sta mijn mannetje en had vooral veel zin om aan de slag te gaan.

Kritiek

Lees ook: van deze studies hebben mensen het meest spijt

Na drie maanden buffelen was mijn stemming helemaal omgeslagen. Wat ik ook deed, alles was verkeerd. Mijn directe collega’s, zeven in totaal, gingen met de zweep over al mijn werkzaamheden, tot aan een spatie te veel of een komma te weinig toe. Ik wilde mijn best doen en maakte steeds langere dagen om fouten zoveel mogelijk te voorkomen. En ik mopperde zelf ook vaak, dat deed immers iedereen. Mijn directe leidinggevende was juist erg over me te spreken. Ik werkte zo hard, zei ze. Wat ik nooit had verwacht gebeurde: ze gaf me een contract.

Zwart schaap

Die bedrijfscultuur was natuurlijk één ding. Mijn baan zelf vond ik oprecht hartstikke leuk. Weken van 50 uur waren geen uitzondering, maar ik hou ervan om hard en snel te werken. Dat vitten op elkaar nam ik op de koop toe.

Dat veranderde toen ik mijn eerste kind had gekregen en terugkwam van verlof. Met mijn nieuwe dienstverband van drie dagen in de week was ik ineens een deeltijder. Dat viel slecht bij mijn collega’s. Vrij krijgen en een ander voor me laten invallen kon ik definitief vergeten. Ik had van alles gemist tijdens mijn afwezigheid en er werd niets meer met me gedeeld – geen roddels, geen nieuwtjes. Zelf had ik door mijn afwezigheid een zekere afstand gekregen, waardoor ik ineens met andere ogen keek naar hoe mensen met elkaar omgingen. Hoe er altijd óver en niet mét elkaar werd gepraat, de roddels, elkaar uitmaken voor rotte vis.

Nieuw was dat de gesprekken in de koffiehoek ineens verdacht vaak stilvielen als ik eraan kwam. Zodra ik mijn hielen lichtte, kwamen ze weer op gang. Als ik spontaan iets vertelde, dat mijn kindje begon te kruipen bijvoorbeeld, volgde er steevast een rotopmerking als ‘Heb je haar weer met dat kind’.

Het was al een aparte cultuur en ineens was ik het zwarte schaap. Waarom? Misschien dat het de anderen stak dat ik altijd zo hard werkte en dat de lat daarom onbedoeld voor hen ook wat hoger kwam te liggen.

Afgeluisterd

Tijdens het werk was het soms muisstil. Op het ratelen van de vingers op de toetsen na dan, en de piepjes op de telefoons van collega’s die op nieuwe berichtjes duidden. Ik had het gevoel dat ze met elkaar mailden over mij. Het ging de hele dag door. In de pauzes wisten ze niet hoe snel ze moesten wegkomen om samen te gaan wandelen. Mij vroegen ze nooit mee. In een onbewaakt ogenblik opende ik het centrale mailsysteem, waarmee ik ook in de mailboxen van mijn collega’s kon kijken. Ik wilde mails zien om mijn vermoeden te bevestigen, al hoopte ik ontzettend dat ik het mis had. Niet dus. Meteen zag ik berichtjes over hoe ik volgens hen binnenkwam en welk humeur ze me toeschreven, de terugkerende vraag of ik mijn pilletjes die dag had ingenomen en commentaar over mijn kleding, zoals de vraag hoe lang ik er die dag over had gedaan om mijn broek aan te krijgen. Alles werd besproken. Ik voelde me zó machteloos. Waarom ik? Wat was er mis met mij?

De roddel ging dat ik onder één hoedje speelde met de chef. Inmiddels corrigeerden collega’s me ook op gedrag dat voor anderen kennelijk wel was toegestaan. Mopperde ik, dan kreeg ik het verwijt dat ik altijd zo chagrijnig was. Ik kreeg altijd de rotklussen op mijn bordje, omdat de anderen ze zogenaamd niet konden uitvoeren.

Ik kon niet meer

Het kon zo niet verder, besefte ik tijdens mijn tweede zwangerschap. Ik genoot zo van het verlof dat het steeds helderder werd dat ik helemaal niet happy was in mijn baan. Terug op de werkvloer uitte zich dat ook fysiek. 
Ik had elke dag hoofdpijn, buikpijn en liep thuis als een zombie rond. Stress. Al legde ik de link met de sfeer op het werk nog helemaal niet.

Het roddelen ging vrolijk door. Op een gegeven moment belde een collega van een andere afdeling me er zelfs speciaal over. Wist ik wel welk verhaal er over mij de ronde deed? Kennelijk had iemand de rest wijs gemaakt dat mijn kinderen niet van mijn man waren, maar dat ze waren verwekt door een van de medewerkers. Ik was woest en wilde weten van wie deze roddel kwam en diegene ermee confronteren. Al gauw kwamen daar frustratie en verdriet voor in de plaats. Er iets van zeggen had geen enkele zin. Ze sloten me buiten en moesten me niet. Wat kon ik doen? Ik heb een hele poos ontzettend mijn best gedaan om erbij te horen. Ze zouden me vanzelf wel aardig gaan vinden, 
heb ik heel lang gedacht. Ik bleef begripvol. Had een collega een zieke moeder? Natuurlijk wilde ik extra werken om haar afwezigheid op te vangen. Al werd steeds duidelijker dat niemand dat voor mij zou doen.

Dat ik vaak chagrijnig en moe was, was het thuisfront natuurlijk ook opgevallen. Ik had veel vaker ruzie met mijn man. Hij vond dat ik mijn baan moest opzeggen omdat ik erdoor veranderde. ‘Ik ben mijn vrouw aan het verliezen’, zei hij op een avond letterlijk. Eerst wuifde ik dat nog een beetje weg. Ik had het gewoon druk. Maar na acht jaar trouwe dienst kón ik op een gegeven moment gewoon niet meer. Vooral toen ik zag dat er bij een nieuwe collega die ik moest inwerken alles aan werd gedaan om het haar zo moeilijk mogelijk te maken. Ik kaartte de situatie aan bij P&O. Er volgde een teamgesprek dat meer strijd dan oplossingen opleverde.

Ik hakte de knoop door en meldde me ziek. De eerste dag thuis kon ik bijna niet ophouden met huilen. Ik ging de molen in: sprak de huisarts, een psychiatrisch verpleegkundige en uiteindelijk ook de bedrijfsarts. Het woord burn-out was meteen al gevallen. Het was goed mis. Toch opperde de bedrijfsarts tot mijn stomme verbazing dat ik een week of twee later wel weer aan de slag moest kunnen. Het voelde alsof er een strop om mijn nek zat die langzaam werd aangetrokken. Ik sneed nog liever mijn polsen door dan weer tussen mijn collega’s te zitten.

Totale leegte

Doodsbang om weer terug te moeten, nam ik een advocaat in de arm. Gelukkig had de directeur veel begrip voor mijn burn-out en hebben we afscheid van elkaar kunnen nemen via een ontslag met wederzijds goedvinden, zoals dat heet. Toen begon de ellende pas goed. De totale leegte en nutteloosheid. Ik was extreem moe, kon amper uit m’n bed komen. Wat had het allemaal nog voor zin? Ik was niet goed genoeg, niet leuk genoeg en niet aardig genoeg. Er was niets meer van mijn zelfvertrouwen over. Hoewel ik volop hulp zocht, heb ik toch nog drie jaar met een fikse depressie thuis gezeten. Dat ik er via hulpverlening achter kwam dat ik ADHD heb, gaf me in elk geval handvatten om het beter te rooien. En het ging beter. Om te reïntegreren wilde ik anderhalf jaar geleden vrijwilligerswerk doen. Ironisch genoeg kwam ik terecht bij de Stichting Stop Pesten Nu. Nietsvermoedend was ik aanwezig bij een presentatie. Tot ik het verhaal hoorde van een man die was gepest op zijn werk. Ik schrok me wild. Alles wat hij vertelde herkende ik. Dit was mij ook overkomen. Gek genoeg had ik nooit die link gelegd. Ik begon me hierdoor ook te realiseren dat ik er helemaal niks aan had kunnen doen. Het lag niet aan mij.

Littekens

Inmiddels ben ik weer de oude. Mijn man en ik zijn weer net zo blij met elkaar als in het begin van onze relatie. Mijn vrijwilligerswerk voor de stichting wordt misschien omgezet in een betaalde baan. Als deel van de verwerking heb ik een poosje geleden een brief aan de directeur van mijn oud-werkgever geschreven. Voor het eerst speelde ik helemaal open kaart over het kleinerende gedrag en wat dat met me heeft gedaan. Hij vond het vreselijk dat dat in zijn bedrijf had kunnen gebeuren, zei hij in een persoonlijk gesprek. Vorig jaar heeft hij me een baan aangeboden. Die heb ik meteen afgewezen. ‘De littekens gaan nooit weg’, zei ik tegen hem. Ik voelde me misschien geen slachtoffer, maar ik was het wel.”

Tekst: Marjolein Straatman | Beeld: BSR

Laatste nieuws