Tosca lijdt aan emetofobie, ook wel overgeefangst genoemd. “Bij de gedachte aan kots bevries ik en kan ik niet meer handelen.”
Tosca (40)
“Al van kleins af aan ben ik bang voor alles wat te maken heeft met braken – en dat terwijl ik naar mijn weten na mijn vijfde levensjaar nooit meer heb overgegeven. Ook als ik heel ziek was, hield ik de boel nog liever binnen dan dat ik over mijn nek ging. Ik kan deze angst het best omschrijven als totale paniek zodra ik denk te moeten overgeven of als anderen in mijn buurt dat moeten. Het gevolg is dat ik continu op mijn hoede ben. Zijn er geen zieke mensen om me heen? Klaagt er niemand over buikpijn? Heerst er geen buikgriep? Ben ik zelf niet misselijk? Alle ‘riskante’ situaties ga ik uit de weg. Dat ontwijken is mijn tweede natuur geworden. Jarenlang was al mijn aandacht gericht op wat er buiten mij gebeurde of kon gebeuren. Om een voorbeeld te geven: mijn ouders hadden een café, je begrijpt wel dat ik daar helemaal niet graag kwam. Al die dronken mensen aan de bar; voor je het weet gaat er iemand over zijn nek. Ik ben als puber ook nooit dronken geweest, dat durfde ik niet. Stel je voor dat… En iets eten wat mogelijk een dagje over de datum was, dat deed ik echt niet. Op vakantie in het buitenland was ik ook erg moeilijk met voedsel. Ik at nooit op straat en zelfs liever niet in een restaurant, of ik moest heel zeker weten dat het eten echt vers was. Eigenlijk had ik nog liever honger dan dat ik het risico nam een voedselvergiftiging op te lopen en over te moeten geven.
Braakgeluiden maken
Een fobie bepaalt niet alleen je doen en laten, het maakt je ook eenzaam. Althans zo heb ik dat ervaren. Niemand voelt wat jij voelt, dus er is weinig begrip vanuit je omgeving. Als kind werd ik behoorlijk met mijn angst gepest. Vriendjes maakten braakgeluiden als ze achter me liepen, puur om mij op stang te jagen. En dat lukte nog ook. Elke keer raakte ik in blinde paniek, maar tegelijkertijd voelde ik ook veel schaamte. Als kind wil je helemaal niet anders zijn dan de rest. Daarom besloot ik er maar zo min mogelijk over te praten. Mensen vonden het toch gek. Dit maakte dat ik nog meer geïsoleerd raakte en een buitenbeentje werd. Iets wat mijn verdere jeugd zo is gebleven.
De echte confrontatie en tevens zoektocht naar waarom ik zo ben, is begonnen toen ik een vaste relatie kreeg en mijn man en ik over kinderen begonnen te praten. Nog voor ik überhaupt zwanger raakte, voelde ik al paniek en kwamen er allerlei vragen op. Want voor kinderen moet je zorgen, kinderen worden ziek, ze moeten weleens spugen. Je bent uiteraard verantwoordelijk voor je kinderen en zeker als ze ziek zijn hebben ze je nodig. Hoe zou ik daarmee omgaan? Wie ruimt die kots dan op? Dit soort scenario’s spookten door mijn hoofd. Toen besefte ik: dit kan zo niet langer, ik moet een manier vinden om hier relaxter mee om te gaan.
Ik ben destijds naar onze huisarts gegaan om advies in te winnen. Ik wist al wel dat er speciale therapieën bestonden, met als uitgangspunt de angst niet meer ontwijken maar juist confronteren. In het geval van emetofobie wordt dan bijvoorbeeld van je gevraagd naar afbeeldingen of filmpjes te kijken van iemand die overgeeft, of waar braaksel op te zien is, of om in groepssessies naar elkaars kotsverhalen te luisteren. Vreselijk, vond ik dat. Het idee alleen al. Dit was niet mijn weg, want alles wat je aandacht geeft groeit, ook het negatieve. Mijn huisarts was het roerend met mij eens. Maar wat zou me dan wel kunnen helpen? En wat lag er aan mijn angst ten grondslag? Dat wilde ik uitvinden.
Via familieleden kwam ik erachter dat ik, toen ik een jaar of drie was, alleen thuis ben gelaten en toen ziek ben geworden. Vermoedelijk heb ik moeten overgeven en heb ik dat als heel eng ervaren. Waarschijnlijk heb ik op dat moment doodsangsten uitgestaan; zo voelt die paniek ook echt, als angst om te sterven. Ik denk dat mijn fobie aan deze gebeurtenis gekoppeld is. Maar terugkijken in de tijd is op dit moment nog geen oplossing. Weten waar iets vandaan komt is één ding, maar ermee leren omgaan is waar het om gaat. Ik leef tenslotte nu.
Innerlijke strijd
Mijn man en ik hebben twee kinderen gekregen. Uiteraard zijn die ook weleens ziek. Toen ze nog heel jong waren, hadden we de regel: moet je spugen, dan ga je maar naar papa. Als mijn man niet thuis was en de kinderen ziek op de bank zaten of misselijk uit school kwamen, wist ik het werkelijk zo te draaien dat mijn buurvrouw bij ons kwam oppassen. Ik had een praktijk aan huis en zorgde ervoor op die dagen altijd te moeten werken. Zo veel impact heeft die angst.
Elke ‘normale’ moeder zou alles uit haar handen laten vallen om bij haar zieke kind te blijven en haar werk of opdrachtgevers afbellen, maar ik moet daar juist niet aan denken! Bij de gedachte aan kots bevries ik en kan ik echt niet meer handelen. Dat brengt een enorme innerlijke strijd met zich mee, want natuurlijk wil je als moeder voor je kinderen zorgen, juist als ze zich niet lekker voelen. Gelukkig kunnen ze zich zelf redden naarmate ze ouder worden.
Mijn man steunt me en verstandelijk begrijpt hij het – niet qua gevoel. Het is voor ‘gewone’ mensen ook onmogelijk om zo’n heftige angst in te voelen. Zelf ken ik niemand anders die aan deze irreële angst lijdt. Zelfs een met kots besmeurd T-shirtje, rompertje of vies beddengoed in de wasmachine doen is al te veel gevraagd. Ik geloof dat ik dat ook maar één keer in mijn hele leven heb gedaan. Daarna heb ik het snel weer aan mijn partner overgelaten.
Slingerweggetjes
Buitenshuis zijn er nog veel meer situaties waarin ik met mijn angst word geconfronteerd. Met de kinderen op slingerweggetjes rijden doe ik niet, want wagenziekte ligt altijd op de loer. Voor mij ook geen groepsreizen in een bus of met een boot. Het rare is dat de angst voor de angst langzamerhand groter wordt dan de angst zelf. Die angst gaat compleet met je aan de haal. Ik kan heel goed beredeneren dat overgeven slechts een schoonmaakproces is van je lichaam, maar gevoelsmatig ervaar ik het niet zo. Zeker in een ruimte met veel mensen die mogelijk opeens ziek kunnen worden en waar ik niet zo één, twee, drie weg kan, word ik doodsbenauwd.
Gefixeerd op anderen
Ik heb van alles gedaan om van deze angst af te komen, maar uiteindelijk heeft het proces van me bewust worden van wie ik ben en wat ik doe me geholpen. En het helpt mij nog steeds. Ik functioneer nu beter en mijn fobie bepaalt m’n dagelijks leven niet meer zo erg als voorheen. Dat is niet alleen prettig voor mij, maar ook voor mijn omgeving en dierbaren, die meedeinden op mijn angsten en met wie ik bepaalde dingen niet kon doen of ondernemen. Toch kijk ik niet per se met verdriet terug op wat ik heb moeten doorstaan. Het is een deel van mij dat ik moest overwinnen.
Door mijn fobie was ik mijn hele leven heel erg op anderen gefixeerd, waardoor ik mezelf behoorlijk kwijt was geraakt. Door continu situaties te omzeilen en in de gaten te houden hoe het met mensen ging – Heeft hij hoofdpijn? Is-ie daardoor misselijk? Gaat het niet mis? Moet ik al aanstalten maken om te vluchten? – geef je de fobie ontzettend veel lading en kracht. Het is spannend om hiermee de strijd aan te gaan, omdat je niet weet wat het is om zonder die fobie te leven. Dat is ook zo paradoxaal: je wilt loslaten omdat de angst je in de weg zit, maar tegelijkertijd heeft die fobie je al die tijd een gevoel van controle en houvast gegeven, en ergens wil je dat niet kwijt. Je weet hoe je met de oude situatie moet omgaan, maar de ruimte die ontstaat door dat los te laten is onbekend en daardoor iets om bang van te worden. Ik hoop met mijn verhaal anderen met deze fobie een hart onder de riem te steken. Je mag zelf op zoek gaan naar wat jou helpt of in elk geval verlichting geeft. Mijn advies: neem zelf het heft in handen. Artsen weten soms ook niet hoe ze je van je angst af kunnen helpen, want ieder mens is uniek.”
Tekst: Natasja Bijl | Beeld: iStock