Real life: ‘Mijn wenkbrauwen werden dunner; ik leek wel een spook’

“Ik zag een kale plek ter grootte van een twee-euromunt: paniek!”

Astrid (32): “Vorige week liep ik op straat langs een bouwput, waar ik werd nagefloten door twee mannen die daar aan het werk waren. ‘Hé, lekker blondje!’ riep een van de twee. Ik lachte, maar als een boer met kiespijn. Ze moesten eens weten dat deze ‘mooie vrouw’ eigenlijk kaal is en zich elk moment van de dag bewust is van deze pijnlijke imperfectie.

De ellende begon toen mijn vader ernstig ziek werd: botkanker. In het begin was het nog niet duidelijk of er kans was op genezing en ons gezin wankelde tussen hoop en wanhoop. Ik maakte alles van dichtbij mee. De ellende, het verdriet en het ziek-zijn. Ik had in die tijd een vriend, Sven. We spraken weleens over samenwonen, maar er was zeker geen haast bij. We zouden wel zien. Toen de artsen ons vertelden dat mijn vader nog hooguit een jaar te leven had en er geen hoop meer was, vroeg Sven mij op een avond ten huwelijk. Ik zei ja. Ik had een ideaalplaatje in mijn hoofd, van een vader die met zijn dochter aan zijn arm naar het altaar schrijdt, zoals in films. Ja, ik wilde zo graag dat mijn vader ons huwelijk nog zou meemaken en zette alles op alles om in een rap tempo een mooie bruiloft te regelen.

Twee weken voor de grote dag stierf hij, uiteindelijk veel sneller dan verwacht. Op zijn sterfbed moest ik hem beloven dat onze trouwdag gewoon door zou gaan. Hij had een verrassing voor me geregeld, vertelde hij. Na de huwelijksvoltrekking, toen we buiten op de trappen van de kerk stonden, werden er tien witte duiven opgelaten, de hemel in. Mijn vader had dit zo afgesproken met de dominee. Dat hij er niet bij was, lag als een grote schaduw over een dag die de mooiste had moeten zijn. Ons huwelijk verliep stroef. Ik zat met een hart vol verdriet en met een kersverse echtgenoot die niet wist wat hij kon doen om mij te troosten. Meer en meer vroeg ik mezelf af of ik niet een grote fout had begaan door zo halsoverkop in het huwelijksbootje te stappen. Ik was veranderd. Nu ik de dood van dichtbij gezien had, legde ik alle dagen en gebeurtenissen op een weegschaal, alsof alles in mijn leven groots en meeslepend moest zijn. Opeens wilde ik reizen en nieuwe mensen ontmoeten. Dingen doen die ik nog nooit gedaan had. Een gematigd leven in een doorzonwoning met een man die mij niet begreep, werd per dag minder aantrekkelijk. Ik nam negen maanden na onze trouwdag een volgende impulsieve beslissing: ik ging bij Sven weg en verhuisde naar een piepklein kamertje boven de zonnebankstudio in de stad. Ik besloot mezelf de tijd te gunnen om na te denken over ‘hoe nu verder?’ en tot rust te komen.”

Ik was niemand

“Erg veel tijd om dingen een plekje te geven had ik niet. Ik woonde nog maar een weekje op mezelf toen een collega tijdens de middagpauze achter me kwam staan, met haar handen door mijn haren ging en zei: ‘Astrid, niet schrikken, maar ik zie een kale plek op je hoofd.’ Ik schrok natuurlijk wel en rende meteen naar de spiegel. Ze had gelijk. Onder mijn kruin zag ik een stukje witte hoofdhuid, ter grootte van een twee-euromunt. Paniek vloog me naar de keel. Ik ging meteen naar de huisarts. Die gooide het op haarverlies als gevolg van alle stress, wat gezien de gebeurtenissen van de afgelopen jaren best aannemelijk was, en stuurde me met een speciale shampoo naar huis.

De week erop ontdekte ik een nieuwe kale plek en later op die dag nog een, die ik probeerde te camoufleren door mijn haren op te steken en een sjaaltje in mijn haar te binden. Dat weekend ging ik met mijn zussen en moeder een paar dagen naar Brugge. Toen ik ’s morgens wakker werd, lagen er allemaal plukken haar op het witte hotelkussen. Ik werd gek! Wassen of kammen durfde ik toen al bijna niet meer en deze nieuwe kale plekken kon ik niet langer meer verdoezelen. Met lood in mijn schoenen ging ik die maandag naar mijn werk. Thuisblijven was geen optie. Ik had me al best vaak ziek gemeld en ik wist dat er ooit een eind zou komen aan hun loyaliteit. Ik voelde me vreselijk en was voortdurend bang voor opmerkingen of vreemde blikken van collega’s.

De weken daarna werd het allemaal nog veel erger en durfde ik me niet meer op het werk te vertonen. Het dieptepunt was toen ik ontdekte dat mijn wenkbrauwen dunner werden. In de spiegel kijken durfde ik niet meer. Ik leek wel een spook. Ik verstopte me in bed, onder mijn dekbed en wenste dat ik er gewoon niet meer was. Wie wil er nou een vriendin, zus, dochter of vrouw zonder haar? De huisarts verwees me door naar een dermatoloog gespecialiseerd op het gebied van haaruitval. Na vele onderzoeken kwam na een half jaar naar voren dat ik aan alopecia areata lijd, wat ‘pleksgewijze kaalheid’ betekent. Het is een ziekte van de haarwortels. De plekken waar de haarwortels zijn aangetast zijn rond of ovaal en op die plekken vallen mijn haren uit, terwijl de huid eromheen een normale haargroei vertoont. Alopecia areata heeft een immunologische oorsprong. Stress is dus niet de oorzaak van mijn haarverlies, al denk ik nog steeds dat er wel samenhang is geweest, dat kan toch bijna niet anders.

De diagnose was in het begin nog hoopvol. Mijn haar zou na een paar maanden wel weer terugkomen, zeiden de artsen. Maar voor mij voelde het helemaal niet prettig om zo’n afwachtende houding aan te nemen. Ik was op deze manier doodongelukkig en kwam nauwelijks nog buiten. Na een paar maanden koos ik voor een behandeling met corticosteroïden, hormonen die op het immuunsysteem werken. Met een injectienaald werd het corticosteroïde in de kale plekken gespoten. Na een paar weken zou er weer nieuw haar moeten groeien, maar ik zag nog altijd niets dan kale huid. Daarna kreeg ik corticosteroïden in tabletvorm toegediend in hoge dosering, ook zonder resultaat. Lichttherapie was mijn laatste strohalm; toen dat ook niet werkte stortte mijn wereld in. Met haar is het volgens mij net als met borsten: het is toch iets waaraan je je vrouwelijkheid ontleent. Half kaal was ik niemand, zo voelde ik dat echt. Het zag er ook allesbehalve fraai uit, kale huid met hier een daar nog een pluk haar. In 2015 pakte ik op een avond een scheerapparaat en scheerde het resterende haar af.” 

Heb jij nooit een badhairday?

“Mijn moeder vond dat kale hoofd vreselijk en stelde heel voorzichtig voor om samen naar een pruik te gaan kijken. Bij een pruik dacht ik altijd aan van die oerlelijke synthetische dingen die je op een verkleedfeestje draagt. Dat bleek mee te vallen. We kochten een pruik gemaakt van echt haar, die door middel van huidlijm werd vastgezet. Peperduur, maar het was het waard. Ik kon mijn lokken zelfs krullen of stylen en durfde weer de straat op. Als tegenreactie op mijn kaalheid ging ik in die tijd overdreven veel sporten. Geen mooie haardos van mezelf, dan maar een prachtig lichaam zonder grammetje vet. Het werd een soort obsessie voor me om er altijd goed uit te zien, slank, gebruind en keurig opgemaakt. Mijn wenkbrauwen liet ik tatoeëren. Ik had al zo veel verloren, mijn uiterlijk was het enige waar ik nog grip op had.

Ik ben ook op zoek gegaan naar een nieuwe baan, een plek waar mensen niks van me weten. Dat nieuwe begin voelde goed voor me. Op mijn oude werk was ik toch dat zielige geval dat haar vader al jong verloor, gescheiden is en als overmaat van ramp ook nog eens een pruik draagt. Mijn nieuwe collega’s weten van niets, dat houd ik graag zo. Laatst zei iemand: ‘Heb jij nooit een badhairday? Jouw haar valt altijd zo hetzelfde.’ Ja, op dat soort momenten kan ik wel door de grond zakken. 

Vriendinnen dringen er steeds meer op aan dat het weer eens tijd wordt voor een liefde, een echte liefde. Ik was daar lange tijd niet aan toe. Slapen met een pruik vond ik altijd vreselijk. Dat jeukte me te veel en voelde broeierig. Ik moest er niet aan denken dat ik bij een nieuwe liefde zou moeten opbiechten dat ik eigenlijk kaal ben. Dan nog liever alleen. De psychische impact van haarverlies is enorm. Sinds een half jaartje heb ik een nieuw haarwerk, dat op een tweede huid geïnjecteerd is. Dit haarwerk irriteert niet en ik kan het dag en nacht dragen. Nu ik iets gevonden heb dat wel echt vast op mijn hoofd zit en ik met een psycholoog over mijn kaalheid praat, geloof ik dat ik er langzamerhand aan toe ben om de liefde weer een kans te geven. Al weet ik dat ik een eventuele nieuwe vlam ook een keer de waarheid over mijn ziekte en kaalheid moet vertellen. Niet al tijdens een eerste date, dat begrijp ik, maar ergens voelt het ook niet eerlijk om daar heel lang mee te wachten. Het idee alleen al boezemt me angst in. Want wie kiest er nou voor een vriendin die kaal is?”

Tekst: Natasja Bijl | Beeld: Getty

Laatste nieuws