Dagboek van Shilan’s strijd tegen IS | DEEL 1

Shilan Hamid (25) vecht in Irak tegen de opkomst van IS. Voor Marie Claire tekent journaliste Renée Lamboo-Kooij Shilan’s ervaringen bij de Peshmerga


De Nederlands-Koerdische Shilan (25) vecht in Irak tegen de opkomst van terreurgroep IS. Exclusief voor Marie Claire tekent journaliste Renée Lamboo-Kooij iedere week Shilan’s ervaringen bij de Koerdische Peshmerga op.

«Mijn vader was trots toen hij me afleverde in het trainingskamp. Hij vloog vanaf Schiphol met me mee naar Erbil, de hoofdstad van Koerdisch-Irak. Hij tolkte voor me en was erbij toen ik mijn 5-jarige contract tekende. Ik zag in zijn ogen dat hij trots was. Zelf vocht hij vroeger ook bij de Peshmerga, en nu ging zijn oudste dochter dat doen. Toen we elkaar knuffelden en afscheid namen, zwegen we over waar we het meest bang voor zijn; dat we elkaar niet meer terug zien. Ik moest mijn verdriet wegslikken, wilde niet meteen mijn tranen aan iedereen laten zien. Toen hij weg was, werd ik meegenomen naar de damesgroep. Allemaal vrouwen in legerkleding. Ik stelde mezelf voor en werd enthousiast ontvangen. Het was moeilijk communiceren, want ik spreek de taal niet, maar met handen en voeten wisten de andere vrouwen me duidelijk te maken dat ze blij met me zijn. Dat ze het bewonderen dat ik vanuit het veilige Nederland hiernaartoe ben gekomen om mee te vechten. Dat deed me goed. Toch voelde ik me, zeker in het begin, vaak alleen. Vooral als het werk erop zat. Dan besefte ik pas echt dat ik iedereen had achtergelaten. Er was niemand bij me die me écht kende. Via memoberichten in Whatsapp had ik contact met vrienden en familie in Nederland. Zij zeiden steeds opnieuw dat ze van me hielden. Fijn om te horen. Maar ik dacht ook: als mij iets gebeurt, zullen ze zo verdrietig zijn. Ik voelde me schuldig.

Oorlogskinderen
Om te leren met een geweer om te gaan, oefende ik met een wapen met laserlicht – zonder kogels. Het ging vooral om het mikken en wennen aan het gevoel van de trekker overhalen. Ook kreeg ik uitleg over hoe een kanon werkt. Toen me na een paar weken werd verteld dat we dichter naar het front gingen, was ik blij. Eindelijk. Hier was ik voor gekomen. Stiekem hoopte ik dat dit mijn verdriet en het gemis van mijn familie en vrienden een beetje weg zou nemen. Gewoon omdat ik daar te druk voor was. Ik wist dat ik eigenlijk nog onvoldoende getraind was, maar de vier uur durende rit naar het front nam mijn twijfels weg. Mensen langs de weg juichten ons toe en riepen ‘Peshmerga, Peshmerga.’ Kinderen zwaaiden vanaf de balkons naar onze colonne auto’s. Het was zo mooi en gaf me moed. Voor deze mensen ben ik hier. Zodat deze kinderen kunnen opgroeien in vrede. Zelf ben ik ook een oorlogskind. Gelukkig zijn mijn ouders met ons naar Nederland gegaan, waar mijn zusje, broertje en ik een liefdevolle en vredige jeugd hadden. Dat verdienen deze kinderen ook. Daar hoeven ze niet voor te vluchten, dat moet hier kunnen, in hun eigen land.

Dicht bij de dood
Bij aankomst op onze bestemming zag ik de gebombardeerde huizen in de verte staan. In sommige gebouwen zaten grote gaten, van andere was bijna niets meer over. Zulke beelden ken ik alleen uit films of van het journaal en het was vreemd om het in ’t echt te zien. Opeens riep de generaal dat we moesten gaan liggen en iedereen richtte zijn wapen, ook ik. Ze dachten dat ze vier mannen van IS zagen. De adrenaline gierde door mijn lijf. Wij vrouwen lagen in een rij achter de mannen. Gelukkig zagen ze op tijd dat het geen IS-strijders waren, maar vier ontsnapte gevangenen. Ze werden ondervraagd, verzorgd en naar een veilige plek gebracht.

We bleven de hele dag buiten. Kijken, overleggen, wennen aan in het veld zijn. Aan het einde van de dag was mijn gezicht trekkerig door de zon, mijn lippen verbrand en helemaal ruw. Na het eten zochten we een plek om de nacht door te brengen. Het werd een leegstaand huis. We wasten ons met wat water en probeerden op de grond wat te slapen. Sommige vrouwen lukte het meteen, mij niet. Er lagen overal dode muizen, het stonk. Toen ik daar lag dacht ik aan mijn luxe leven in Nederland. Iedere nacht een warm en veilig bed, dat ga je dan zo veel meer waarderen. We sliepen vier dagen in het huis en hielpen overdag vooral de artsen met het verzorgen van de  gewonden. Ik zag mensen het uitschreeuwen van de pijn, ik zag mensen doodgaan. De dood kwam opeens zo dichtbij. Die mannen en vrouwen kwamen om tijdens werk dat ik straks ook zal doen. Toch wil ik niet naar huis. Nee, ik ben hier gekomen om te vechten en dat ga ik doen ook. Thuis in Nederland kon ik nooit rust vinden. Ik heb vaak gebeden en God gevraagd wat ik meer kon doen voor mijn mensen. Nu ben ik hier. Ik geef niet op. Als ik hier doodga, weet ik dat ik iets heb bijgedragen. Of dat in ieder geval heb geprobeerd.»

Dan wordt Shilan gebeld met de mededeling dat ze morgen voor het eerst naar het front gaat. Daarover volgende week meer.

Hoe & waarom dit verhaal?
In het januari issue volgden we een groep bevlogen vrouwelijke peshmerga’s in hun strijd tegen IS, en interviewden we de Nederlands-Koerdische Shilan vlak voordat ze zich bij hen zou aansluiten. Ondanks het feit dat deze vrouwen ook bloed aan hun handen hebben, vinden we het belangrijk om te laten zien hoe zij vechten om hun zussen en vriendinnen te bevrijden van de verschrikkingen van de jihadi’s. Lees hier het hele artikel en volg Shilan’s dagboek elke week op marieclaire.nl

Laatste nieuws