Volgende week is het weer zover: de Nationale Week Zonder Vlees en Zuivel. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen minder vlees willen eten, maar het toch niet doen. Hoe komt dit eigenlijk? Quorn zocht het uit.
Nationale Week Zonder Vlees en Zuivel
Van 7 tot en met 13 maart vindt alweer de vijfde editie van de Nationale Week Zonder Vlees en Zuivel plaats (nu voor het eerst met de toevoeging zuivel), een initiatief dat als doel heeft om heel Nederland uit te dagen een week geen vlees én zuivel te eten en te drinken. De cijfers van de afgelopen edities zijn positief: niet alleen deed in 2021 maar liefst één op de acht Nederlanders mee, ook nog eens tachtig procent van de deelnemers van eerdere jaren is na deze week structureel minder vlees gaan eten.
Waarom eten we nog niet minder vlees?
De meeste Nederlanders, van politiek links tot rechts en van vleeseter tot veganist, zijn het erover eens dat de vleesconsumptie in Nederland omlaag moet. Meer dan een kwart van de Nederlanders hoopt zelfs op een volledig vleesloze toekomst. Deze veelbelovende cijfers, en het feit dat de verkoop van vleesvervangers ieder jaar opnieuw hard blijft stijgen, zijn echter niet terug te zien in de vleesconsumptiecijfers. Slechts zeven procent van de Nederlandse bevolking eet geen vlees en tot en met 2019 bleef de vleesconsumptie in ons land alleen maar toenemen. De vraag is nu natuurlijk: als nagenoeg alles erop wijst dat Nederlanders minder vlees willen eten, waarom gebeurt dit dan niet? En, wat kan eraan gedaan worden om dit te veranderen?
Gedrag vs. gedachtes
Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ons gedrag en onze gedachtes of overtuigingen niet op één lijn liggen. Dat wordt cognitieve dissonantie genoemd. Veel mensen houden van dieren en weten dat vlees eten slecht is voor het milieu. Toch ligt er ook bij deze mensen vaak nog meerdere keren per week een stukje kipfilet op het bord. Die tweestrijd tussen gedrag en overtuigingen wordt vaak als onprettig ervaren; we worden immers graag gezien als consistent handelende individuen. Daarom zijn er twee dingen die kunnen gebeuren: óf we veranderen ons gedrag, óf we veranderen onze gedachtes.
Mensen zijn gewoontedieren, dus gedragsverandering gaat moeizaam. Daarom gebeurt in de praktijk vaak het tweede: we veranderen onze gedachtes zodat deze beter passen bij het gedrag dat we vertonen. We proberen het eten van vlees goed te praten door onszelf er bijvoorbeeld van te overtuigen dat we vlees nodig hebben om genoeg eiwitten binnen te krijgen, dat we geboren carnivoren zijn, dat de dieren een goed leven hebben gehad, dat het geen zin heeft om als individu minder vlees te eten als iedereen om je heen nog evenveel vlees eet, en ga zo maar door. Onze gewoontes zijn dus zo hardnekkig dat zelfs ons morele kompas er vaak niet tegen opgewassen is.
Sluipvlees
Om ons gedrag te kunnen veranderen, moeten we ons er wel van bewust zijn. En bij vleesconsumptie is dat niet altijd het geval. Een deel van het vlees dat we consumeren sluipt er als het ware bij in en wordt daarom ‘sluipvlees’ genoemd. Wanneer mensen zich voornemen om minder vlees te eten, wordt er vaak alleen gedacht aan het avondeten. De vleeswaren op onze geliefde boterhammen of de bitterballen tijdens de vrijdagmiddagborrel worden al snel vergeten, terwijl in Nederland bijna een derde van het vlees tijdens het ontbijt, de lunch of als tussendoortje wordt gegeten.
Gelukkig is een boterham met hummus allang niet meer de enige vegetarische lunchoptie. In de supermarkt blijft het aanbod van vlees- en zuivelvervangers maar groeien. Ook voor ontbijt, lunch en borrel zijn er veel vega(n) alternatieven. Neem bijvoorbeeld vleesvervangermerk Quorn, dat een nieuw assortiment heeft van plantaardige spreads en slices gemaakt van mycoproteïne, een duurzame eiwitbron. Het assortiment bestaat uit plantaardige varianten van geliefde vleesproducten, zoals filet americain en boterhamworst. Voor veel Nederlanders bieden deze herkenbare producten een laagdrempelige manier om wat vaker vegetarisch te lunchen. Zo kan sluipvlees tijdens de lunch op een gemakkelijke manier worden voorkomen. Voor mensen die van plan zijn minder vlees te eten, is het dus een goede eerste stap om in de supermarkt op zoek te gaan naar alternatieven voor de ontbijt- en lunchproducten die ze al kennen.
Ingeburgerd flexitarisme
Ook al blijkt dat we het lastig vinden om ons gedrag daadwerkelijk aan te passen, de wil is er wel. Zo is een grote meerderheid van de bevolking bereid minder vlees te eten wegens milieu-gerelateerde overtuigingen en is het aantal flexitariërs de afgelopen jaren fors toegenomen. Nederland telt zelfs het grootste percentage flexitariërs van heel Europa – maar liefst 42 procent van de bevolking identificeert zich met deze term.
De vraag is echter wat flexitariër zijn precies inhoudt. De term is als het ware ingeburgerd, en flexitariërs verschillen in gedrag nauwelijks meer van de zogenaamde vleeseters. Beide groepen eten inmiddels ongeveer evenveel vlees. Bovendien doen veel mensen die aangeven bewust bezig te zijn met minder vlees eten, waaronder flexitariërs, aan zogenaamde compensatie. Als er een avondmaaltijd vegetarisch wordt gegeten, heeft men het gevoel zichzelf daarvoor te mogen belonen en wordt er de dag daarna bij de borrel bijvoorbeeld een extra bitterbal genomen. Dit gebeurt vaak onbewust, waardoor mensen een verkeerde inschatting maken van de hoeveelheid vlees die ze eten. De vleesconsumptie bijhouden en inzichtelijk maken kan daarom een goed beginpunt zijn van vleesminderen.
Cognitieve dissonantie, sluipvlees en ingeburgerd flexitarisme zijn dus drie verschijnselen waar we bewust rekening mee moeten houden als we echt die stap in de goede richting willen zetten om onze vleesconsumptie te verminderen. De groeiende interesse in meer plantaardig moet zich nu daadwerkelijk gaan vertalen in minder vlees. Hopelijk lukt het ons om onze wil daadwerkelijk om te zetten in actie. Geen woorden, maar daden!
Bron: Quorn, Nationale Week Zonder Vlees, ProVeg, RIVM, Vegetariërsbond | Beeld: iStock