Al als kind maakte Aline haar kamer tot de millimeter schoon, maar pas wanneer ze ouder is realiseert ze dat ze een dwangstoornis heeft. "Ik moet eerlijk bekennen dat ik weleens tot drie uur ’s nachts mijn huis heb staan soppen."
Niet kunnen relaxen
"Andere vrouwen gaan weleens rustig zitten met een kop thee. Even relaxen. Ik kan me niet eens herinneren wanneer ik dat voor het laatst heb gedaan. Ik heb er de rust niet voor, het poetsen kost me zo veel tijd. Ben ik niet mijn huis aan het schoonmaken, dan wel mezelf. In slechte perioden kan ik rustig 50 keer per dag mijn handen wassen, maar het is nog steeds wel 30 keer als het beter met me gaat. Ik hoef maar íets aan te raken of ze zijn weer vies. Hetzelfde geldt voor heel veel dingen – en mensen – die van buiten komen. Ze brengen vuil mee.
Voor iemand met een dwangstoornis is er geen grijs gebied waarin je af en toe een beetje kunt smokkelen. Ik maak schoon in een volgorde, met rituelen. Eén keer het aanrecht afnemen kan niet. Dat moet minstens twee keer. Er is bovendien maar één goede manier om schoonmaakdoekjes uit te spoelen. Het vervelende is dat ik weer van voren af aan kan beginnen als ik in mijn handelingen word gestoord, omdat ik dan denk dat ik het niet goed genoeg heb gedaan. Ik moet eerlijk bekennen dat ik weleens tot drie uur ’s nachts mijn huis heb staan soppen.
Uren schoonmaken
Als kind was ik al apart. Een nieuwe broek bleef wekenlang onaangeroerd in mijn kledingkast liggen. Alleen als ik ook nieuwe schoenen had, vond ik dat het klopte en mocht ik ’m van mezelf dragen. Mijn kamer maakte ik tot op de millimeter schoon. Je zou zeggen dat mijn ouders iets moet zijn opgevallen, maar ik herinner me vooral dat mijn moeder me prees omdat ik zo keurig was en me daarmee ongewild juist stimuleerde. Ik was netjes op het enge af. Heel erg, omdat een kind gewoon vrij en ongeremd moet zijn.
Dat ik anders was dan anderen kreeg ik door in mijn puberteit. Als mijn spullen werden aangeraakt, was dat aanleiding om ze als vies te bestempelen. Het gold voor mijn kamer en alles wat zich daarin bevond, maar ik had ook vreselijke moeite met zaken buiten die eigenlijk niet goed schoon zijn te maken. Het openbaar vervoer bijvoorbeeld, en openbare wc’s. Ik probeerde mijn afschuw te verbergen en wist het bijna altijd zo uit te kienen dat ik geen deurklinken hoefde aan te raken – ik liet het een ander doen of gebruikte mijn voet.
Op mezelf wonen maakte de dwang er niet beter op. Ik maakte uren schoon volgens door mezelf bedachte regels en kon bijna nergens anders meer naar de wc, alleen thuis. Op mijn werk ontkwam ik er af en toe niet aan. Voor mij was het heel belangrijk om ook vóór ik naar het toilet ging mijn handen te wassen. Omdat ik niet wilde dat anderen dat zagen, kon ik pas gaan als er helemaal geen collega’s waren. Sowieso scande ik continu de omgeving of mijn gedrag opviel. Mijn dwanghandelingen verbloemen werd steeds meer een tweede natuur.
Geen zin in hulp
Mijn vriend – ik woonde inmiddels samen met mijn jeugdliefde – had het niet eens door. Ik kon mijn dwang nogal goed verbergen. Dat ik veel schoonmaakte was hij bovendien gewend. Op een gegeven moment ging het slechter tussen ons. Ook op mijn werk waren er problemen. Tegelijkertijd werden mijn dwanghandelingen intenser en was ik er uren per dag mee bezig. Het lukte me niet meer om alle ballen in de lucht te houden. Ik stortte in en belandde op aanraden van en samen met mijn moeder bij de huisarts. Haar was het inmiddels opgevallen dat ik wel erg veel schoonmaakte.
In de spreekkamer duurde het niet lang voordat het woord ‘dwangstoornis’ viel. Ik herkende me totaal niet in wat er werd gezegd. De reden om schoon te maken was bij mij helemaal niet de angst om ziek te worden, zoals bij sommige anderen. En ik had ook totaal geen zin in hulp. Ik had een zeikbaas en mijn relatie ging uit, maar dat kwam allemaal wel weer goed. Ik wilde geen dwangstoornis. Ik wilde een leuke vrouw in de bloei van haar leven zijn. Toch zocht ik hulp. Verschillende behandelaars passeerden de revue. Allemaal lieten ze hun protocollen op me los. Ook kreeg ik antidepressiva. Na een poosje ging het beter. Al had dat volgens mij meer te maken met een gave nieuwe job en een leuke nieuwe vriend dan met de therapie. Ik kapte ermee. De dwang is minder intens als het goed met me gaat en wordt erger als ik minder goed in mijn vel zit. Achteraf vind ik het heel jammer dat ik het toen zo heb aangepakt. Ik voelde me bij geen enkele hulpverlener thuis. Maar dat lag voor een groot deel ook aan mijn onwetendheid en aan het feit dat ik mijn stoornis niet serieus genoeg nam.
Kiem in de jeugd
Mijn vriend vertelde ik in het begin van onze relatie al over de dwang. Na verloop van tijd zocht ik toch weer hulp; eerst lotgenotencontact en toen therapie. Het verschil was dat ik nu wel inzicht had in mijn ziektebeeld en hierdoor beter in staat was de dwang ook aan te pakken. Ik leerde heel veel over mijn obsessief-compulsieve stoornis en vroeg me af waar de dwang bij mij vandaan komt. Een van de hulpverleners zei: ‘Is dat belangrijk?’ Met andere woorden: het heeft meer zin om je af te vragen hoe je ervan af komt. Dat vond ik wel een goeie. Als ik toch een gooi moet doen, denk ik dat de kiem is gelegd in mijn jeugd. Mijn ouders zijn gescheiden toen ik vrij jong was. Hoewel ik toen hooguit drie was, heb ik daar nog beelden van in mijn hoofd. Ik denk dat ik mede door hun scheiding een angst heb ontwikkeld om relaties aan te gaan. Alles van buiten is een bedreiging, binnen is het veilig. Ik denk dat ik er daarom in huis alles aan doe om vieze invloeden van buiten te weren.
Speciale slippers
Mijn vriend vroeg me laatst hoe we in deze shit terecht zijn gekomen. Dat ik hem in het begin over mijn dwangstoornis heb verteld, betekent nog niet dat we toen allebei wisten wat dat nog zou gaan inhouden. Als de begripvolle lieverd die hij is, ging hij mee in de dingen die ik van hem vroeg. In de tijd dat we nog niet samenwoonden wilde hij bij mij slapen. Van mij mocht dat alleen als hij douchte voor hij naar bed kwam. Tussen douche en bed mocht hij nergens anders meer heen. Ik had zelfs speciale slippers voor hem voor het stukje tussen bad- en slaapkamer. Hij deed het allemaal, en nog. Wel vraagt hij zich vaak af waar we aan zijn begonnen en dat snap ik.
Het was hartstikke goed bedoeld om me te willen helpen, maar eigenlijk had mijn vriend vanaf het begin al tegen mijn regeltjes in moeten gaan. Hij kreeg er namelijk nog meer. Ik wil ook dat hij zijn handen wast als hij van buiten komt, dat hij geen gedragen kleding terughangt in de kast en ik heb eigenlijk liever ook niet dat hij ergens anders dan thuis op een toilet gaat zitten. Beneden kan ik bezoek nog net hebben. Maar ik wil zeker niet dat er mensen mee naar boven worden genomen.
Vriendjes over de vloer
Inmiddels hebben we een dochter van zes. Mijn vriend en ik hebben ontzettend veel gepraat voordat we daadwerkelijk besloten voor een kind te gaan. Ik wilde het graag, maar had wel de strikte voorwaarde dat er direct moet worden ingegrepen als mijn dwang ons kind directe schade toebrengt. Dat gebeurt in mijn ogen niet en ik waak er ook heel erg voor dat er een balans blijft tussen mijn dwanghandelingen en wat goed is voor haar. Maar ze krijgt wel regels mee. Zo moet ze van mij elke dag in bad voor ze naar bed gaat en dat vindt ze prima. Ook mag ze niet in het washok komen. Ik heb nu eenmaal een bepaalde manier om de schone was uit de wasmachine te halen – heel secuur, zodat die de rand aan de buitenkant niet raakt. Ik moet er niet aan dénken dat er anderen in het washok komen. Mijn vriend wil ik er ook niet hebben.
Komen er vriendjes van onze dochter over de vloer, dan word ik flink op de proef gesteld. Wat me wel geruststelt, is de afspraak die mijn vriend en ik hebben om een aanbouw te maken waar zij met haar vriendjes kan spelen. Dat is leuk voor haar en qua schoonmaak overzichtelijk voor mij. Het is vaak heftig, maar ik heb wel het idee dat het iets beter met de dwang gaat sinds we een kind hebben. Ik moet ook wel natuurlijk. Hoe het zal gaan als ze ouder wordt, weet ik niet. Nu wast ze nog braaf haar handen als ze thuiskomt, ook al hoeven andere kinderen dat niet te doen. Maar er komt een keer dat ze ertegen ingaat. Ik ben heel benieuwd hoe ik daarmee om zal gaan."
Dit artikel verscheen eerder in Marie Claire maart 2018.
Tekst: Marjolein Straatman | Beeld: iStock